Skip to main content

“Het moet niet uitmaken waar je woont, hoeveel geld je ouders hebben of op welk niveau en in welke richting je je wil ontwikkelen: alle kinderen en jongeren moeten maximaal de kans hebben om zichzelf te ontplooien.” Dat zegt wethouder Remko van de Belt, verantwoordelijk voor onderwijs en jeugd. Hij ontvouwt in dit interview zijn visie: “We vinden dat elk kind op Texel onze gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Van de ouders, de scholen, de schoolbesturen, de gemeente en van alle andere betrokken partijen. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar vraagt echt een andere manier van kijken en samenwerken”.

Samenwerken is noodzaak

Om dat voor elk kind mogelijk te maken, moeten de scholen, de schoolbesturen en de gemeente over hun eigen grenzen heen kijken, zegt van de Belt: “We wonen op een eiland en we hebben de overtuiging dat we ons onderwijs zelfstandig willen blijven vormgeven. Dan is samenwerken noodzaak. Dus moeten we beginnen bij de vraag wat we goed onderwijs vinden en van daaruit zorgen dat elk kind dat onderwijs krijgt en niet tegen belemmeringen aanloopt. Een kind uit de Cocksdorp moet dezelfde kwaliteit van onderwijs krijgen en dezelfde ontwikkelingskansen als een kind dat in Den Burg opgroeit en de Jozefschool is even verantwoordelijk voor de kinderen van Durperhonk als de Vliekotter is voor de kinderen van De Kompas”.

Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Begin volgend jaar moet de Texelse zorg- en onderwijsagenda klaar zijn. Daarin zijn breedgedragen afspraken vastgelegd tussen de basisscholen, OSG De Hogeberg en de gemeente en worden lijnen gelegd met zorgpartijen, de kinderopvang en het jongerenwerk. Het is de eerste stap naar een nieuwe en bredere onderwijsvisie, één waarin de partijen over hun eigen grenzen kijken en waarin wordt ontschot, zoals dat heet: “We vinden wel dat elk kind onze gezamenlijke verantwoordelijkheid is, maar het is niet altijd duidelijk wie dan het eerst aan zet is. Totdat dat uitgezocht is, gebeurt er soms te weinig voor het betrokken kind. Die discussie gaan we in dat soort gevallen niet meer voeren”, zegt van de Belt, “We zetten het kind centraal en regelen eerst de zorg. Soms is het complex, vertelt hij, en is zijn invloed als wethouder beperkt: “Soms staan wetten goede zorg voor een individueel kind echt in de weg en is er een verschil tussen de papieren werkelijkheid en de echte, dat is pijnlijk. Zo heeft de gemeente officieel zes weken om te reageren. Maar als het zo lang duurt en je ziet als ouder hoe slecht het met je kind gaat, dan voel je je natuurlijk in de steek gelaten. We willen ervoor zorgen dat deze kinderen in beeld zijn en dat we met de ouders in gesprek blijven. Als alle betrokken partijen elkaar goed kennen en bij elkaar over de vloer komen, kun je sneller ingrijpen als je ziet dat er iets mis gaat. Dat lukt vaak als het goed gaat. Maar als het op complexe zorg aankomt, is dat minder makkelijk te realiseren dan het lijkt, daar heb ik me echt op verkeken”.

Kwaliteit van leven

Privacymaatregelen spelen een rol en de zorgsystematiek en de financiering daarvan zijn in het basis- en het voortgezet onderwijs niet gelijk, wat voor onduidelijkheden zorgt. Er is niet altijd genoeg menskracht. En hoewel Van de Belt gezorgd heeft voor extra menskracht om de wachtlijsten op het eiland sneller weg te werken, is zijn invloed op de wachtlijsten van GGZ-instellingen en specialistische zorg aan de overkant maar heel gering. Waar volgens hem veel winst te behalen valt, is bij preventie: “De hulpvraag van een kind is vaak een symptoom van een breder vraagstuk. Het gaat over kwaliteit van leven: krijgt een kind thuis wat het nodig heeft of is er ondersteuning nodig, zoals huiswerkbegeleiding of financiële hulp? Is er sprake van armoede of van schuldenproblematiek? Is een kind eenzaam of heeft het vrienden? We kunnen veel meer invloed uitoefenen door eerder in het proces in te stappen en door ook naar onderliggende vraagstukken te kijken. Daarvoor moeten we vaker bij elkaar binnen stappen. Dan kunnen we handelen naar onze gezamenlijke opdracht in plaats van tegen wettelijke beperkingen aan te blijven lopen”.

Gewoon een goed leven

Een van de projecten waarin breed en gezamenlijk gewerkt wordt, is het IJslandse preventiemodel, een project om de kwaliteit van leven van kinderen en jongeren te vergroten. Gaandeweg zijn er aanpassingen gemaakt naar de situatie hier en heet het nu de Eilandse aanpak: “Een aantal jaren geleden bleek uit de jaarlijkse gezondheidsmonitor van de GGD dat onze jongeren eerder drugs en alcohol gebruiken en ongelukkiger zijn dan andere kinderen in Nederland. In IJsland is er veel succes geboekt met een aanpak waarbij verveling onder jongeren werd tegengegaan door activiteiten en professionele begeleiding te bieden. Ouders, jongerenwerkers, sportclubs, het onderwijs: ze sloten gezamenlijk de rijen om probleemgedrag vroegtijdig aan te pakken. Op Texel doen we het iets anders. We hebben besloten dat we de jongeren niet als een probleem willen zien, we willen ze gewoon een goed leven laten hebben. Dan moet je kijken naar het bredere plaatje: deze jongeren maken deel uit van een cultuur. Als ouders het heel normaal blijven vinden om kinderen al jong alcohol te geven, dan helpen interventies niet. Je lost er ook geen stresssituaties in een gezin mee op. Kinderen zijn op hun twaalfde ook al veel minder vatbaar, blijkt uit data. Wat helpt, is eerder beginnen, al op acht- of negenjarige leeftijd”, zegt van de Belt, “We boden afgelopen zomer bijvoorbeeld surflessen bij Foamball aan, die waren erg populair. Maar als je twaalf bent en je vrienden gaan niet, dan blijf je ook weg, ook al heb je best zin. Als kinderen op hun tiende de smaak al te pakken hebben, blijven ze vaak gaan. En op een dag zitten ze daar een keer huiswerk te maken, helpen ze eens in de kantine en voor je het weet zijn ze onderdeel van een club. Want als je ergens gek op bent, is het ook leuk om er positieve energie in te steken”.

Eigen verantwoordelijkheid

Van de Belt vindt het belangrijk dat kinderen en jongeren zelf mee kunnen denken. Daar wil hij niet te formeel over denken: “Ik had een gesprek met Thomas van der Vlerk, een leerling van de OSG. Hij zei: ‘Je moet niet verwachten dat jongeren naar je toekomen, je moet ze iets te bieden hebben.’ Dan moet je misschien niet een jongerenraad willen optuigen en ze 25 pagina’s toekomstvisie laten lezen. We kunnen er ook in een andere vorm, met de leerlingenraad van de OSG over praten”. Over onderwerpen meedenken die je persoonlijk aangaan is sowieso leuker, denkt hij: meedenken over hoe je een schoolplein inricht bijvoorbeeld. Of met een groepje verantwoordelijk worden voor een eigen stukje dorp, zodat je heel direct invloed hebt op je omgeving. “Aan dit soort jongerenparticipatie moeten we als samenleving veel meer gaan doen.” Over dat eigen stukje dorp wil Van de Belt nog wel rechtstreeks iets tegen jongeren zeggen. Het gaat over de container, een populaire hangplek onder jongeren in Den Burg, die wegens ernstige vervuiling en vernieling weggehaald is: “Die kan alleen maar terugkomen als jullie je ook verantwoordelijk voelen om het schoon te houden. Als je iets krijgt, moet je er ook voor zorgen”.